2
wegzakkend in hei, uitspittend onder z'n voeten in breeëre sneden, opwerpend de zandvrachten, vlijmend met scherpen kant van mes-blinkige spa in den grond, plots harder en inspannender soms, met bloed-rood hoofd van aanzwellende kracht-dreiging inhakkend en kervend, waar kleibonken, om-modderend z'n been en, kleef-zwaarder naar den grond terug-zogen.
Z'n vuile slijk-klompen klodderden in het sappige kleiblauw, en al zwaarder, werkkoortsig-heftig, in onberusten maatgang kerfde en hakte z'n graaf door modder en zandgrond, in wilder opwerping van al zwarter gestikte brokken en roest, omwoelde en groef ie uit de spitkuil, al breeër en dieper, tot het zwart-vette water uit den grond borrel-schuimde rond z'n beenen en broek. Dan ging er 'n wellust-tinteling door z'n werklijf, door z'n blaasbalgende borst, want dat moest ie zien van zijn land, doorwatering, vettig en modderig.
De ouë Gerrit Hassel, bijgenaamd de Blommepot, Dirks vader, was achter z'n erf uit, de akkers opgeloopen, stond nou bibberend-verkleumd voor de spithei op Dirk neer te kijken. Z'n lang, lichtelijk bij schouders gekromd lijf, stramde ingebogen tegen den stoei-wind en z'n rond gezicht vertrok, blauwig-koud, in wreveltrekken, voor zoover 't kon wrevelen op z'n boersch-poppig gezicht, bol-rond, omzilverd van grijs-prachtige lokken, flap-krullend en wind-stoeiend nu onder z'n vuil-groen petje uit, met z'n zware sprookjes-mooie zilveren baard, eerwaar-dig-bisschoppelijk vreemd omhuivend z'n kindergezicht. Op z'n bruin-kalig verschoten jekker, spatte de regen korrelig en z'n blauwe kiel wapperde 'n endje er onder uit, flapperig lawaaiend. Toch had ie schik, de ouë Gerrit, want telkens berekende ie met 'n stil-trotsch genot de zandvracht van eiken schep, dien Dirk in kracht-zwaai, breed-gebarend öp-wierp uit de kuil, boven 'm uit ; voelde ie zich overmoedig op dat vijfsteek-diep-spitten van z'n jongen, den eenigen van wien ie 'n beetje hield, om z'n sulierige spraaklooze werkbeulerij, zonder klacht of krimp. En nou had ie schik in zichzelf, dat ie daar weer stond, zijn Dirk, in gierende windguurte, die door de kleeren heenrilde