71
kop... Had hij tenminste ook zijn ״Duizend-en-één-nachie"!
Zoo dacht Karei stilletjes, tegen Ant's dubbelzinnige zeemen in. Tjonge-tjonge, wat had hij een slechte standplaats op de Lindengracht... heelemaal bij de smalle Stinksloot en het Rooie Bruggetje. Dat moest hij toch niet nemen. Er waren goosers die daar achteraan, in dat Kattegat, heelemaal geen handgift kregen. Maar... had hij wat, dan kimmerden zij zijn zaagselbakken toch merakels-gauw leeg, de drollige wijven. ^ïet een sprong van Jan Toerlejoer en een mop op de roofnachthuizen, — wat brabbelde hij al niét achter den stal, als hij eenmaal aan het uitventen was; hij verstond zijn foesele en zijn faasele, om los te wurmen, als niemand, — lokte hij mans- en vrouwsvolk zooveel als hij wou. Zelfs Trui Harlekijn stond naar hem te gapen, met haar handen op haar schommelvette heupen en een slapend been. Maar de waar bleef zoo peperduur en de Jordaners hadden geen bas meer voor visch en kronkel-aal. En ze wóuen belazerd worden: alles héél goedkoop en slécht gewicht. Zij wierden allemaal het moeras van boeverijen-woeker ingezogen door die doerakken van weekvrouwen en geldschieters. Kom, toch moest hij de kuiten nemen vandaag. Falderalderiere!... Als hij dan geen baarsje ving, bleef hij toch misschien aan een stekeltje hangen. Zou hij wel bij mekaar klinkeneeren!
Karei liet Ant zonder antwoord en zwierf sloom de Lindengracht op. De Lip groette hij stug. Van die kreeg hij al drie maanden nog een halven staart handel; hij had zelf een Urker voor haar ontzwendeld. Hij gromde:
— Ga weg of ik smak je in brokke.
Het wrokte weer in Karei. Hij kon zijn grant niet ophalen. Het was Maandag: lauwe werklust rondom. De kerels stonden weer als met gebroken schenkels. Wat een hompen gezouten vleesch! Voor hem, nakenden vischman, niks te scharrelen; geen hobbelschuit met bot te zien! Geen jobber mandje garnalen.. .slemee ,slemat, slemilio! Oele... Maandag in de Jordaan. Geen versch vinnetje te ruiken... Alles schran-
Stinksloot: Lijnbaansgracht: — Goosers: kerels. — Kimmerden: kochten. -— Foesele en faasele: behendigheid in het venten. — Bas: stuiver. — Halve staart: vijf en dertig gulden. — Grant niet ophalen: wrok niet koelen. — Jobber: dagloon. —