69
Haar brauwen trokken al schuiner naar de hoogte. Met glibberige slimmigheidjes kon zij bij Karei niets uitrichten. Was haar al lang ingeprent. Maar zij bezwoer haar zwager, dat wanneer hij hier niet meer woonde, er voor haar heele-maal geen huis te houden bleef met Thijs en met de scheldende en vloekende biggen. Zij hing liever tegen de Waag te bengelen!
Door Ant's stem kriegelde een heete huil. Zij was een-en-al jankerige gebrokenheid van hart. Karei kon haar bultigen neus vandaag niet goed dulden. Uitgezwakt van verdriet sleepte Ant haar lang, afgemagerd lichaam voort op haar kreupelen voet en zij zonk in elkaar op het vaste plaatsje bij het straatraampje in den hoek, tusschen broodkast en tafel. Haar beenderige kaken vingen groenige schaduw. Karei had een gevoel alsof hij wakend een droom doorleefde. Toch bleef hij half-geroerd, grimmig en onwillig luisteren naar Ant. In driftbewegingen knoopte hij zijn Jordaan-das al dichter en hooger om den hals vast. Zijn blonde snorpuntjes trilden in het broeische kamertjeslicht.
Karei gromde in zichzelf: dat wijf Ant had makkelijk poekelen op haar claffotje. Al haar gesmoes sloeg zoo maar hol op de klinker keitjes in een keles met vier paarden! Maar het was nou éénmaal en geen tweemaal met dat misgeboorte Thijs, die altijd onder den duivel zijn staart wegkroop, als je hem ter verantwoording riep. Hij, Karei, leek warendig al rijp voor de krakelingen-inmaak of voor schuiten-mannetj?! Hij wou maar dat hij achter zijn eigen schaduw kon wegschieten, dan hoefde hij al die rare zaken niet met zijn eigen handen te bedisselen. Hij maakte liever een heet pandje bij Cosman dan dat hij zijn wanstaltigen broer ooit te grazen zou nemen. Was nou zijn parool! Die had zoo een breede spleet; jammerde zoo gauw als hij niet kaartspeelde, dronk of luierde. De vroedvrouw had hem zoo verwrongen de wereld ingetrokken, langs zoo een gekke rooilijn! En Neel Burk had hem altijd gewaarschuwd voor den smiecht Thijs.
Een naargeestige baloorigheid overkroop Karei. De aaltijd
Claffotje: grondje, kleedje. — Spleet: mond. —