489
Kerststilte, naar de Jordaan toegetrokken, mijmerde hij vaaglijk? Hoe wonderlijk doemde alles niet voor hem op, gelijk eertijds...
Hij griende en knarsetandde.., Zoo een melancholieke Jan Klaassen... Oele!...
De buurt in haar blauwen schemernevel van maan en sneeuw, duizelde voor zijn troebele oogen in de witte ruimte... Hij wrong zijn tanden de lippen in.
Hij had willen bezwijken; sterven in een soort van oude glorie, in een schijn van vroegere praal. Maar al die vooze, valsche luister van toen,... die innerlijke verleugening... Zonder Corry... Maar... wat... wat wist hij, hij geheugen-looze, nog van vroeger? Van zijn luchthartige bevalligheid, zijn fiere, speelsch-ironische levensmacht?... Hij rilde in zijn enkel hemd en hij veegde beverig, de klamme handen op zijn oude broek en aan zijn smerig petje af. Hij dronk en betaalde niet. Stotterend klonk zijn gebroken scherts nog:
— Karei Burk besjollemt wel, of Jantje Driehoog.,. Ikke bin te gesjóchte... ikke bin geschift!...
En hij lalde zingend verder:
Mooie frouwe hei-je nooit alleen! Mooie blomme gane fan je heen...
En weer iets verder zwaaide hij een andere kroeg in, waar hij denzelfden schrik en verbouwereerdheid wekte. Tegen den blauw-betegelden muur van Café ״De Vink" wankelde hij op en eer hij het zelf besefte, plofte Burk neer op den zanderigen grond, stotterde hij:
— Al... al bin ikke nie wijs in... in... me wijserplaat... geif... mijn... mijn toch maar... 'n haring mit 'n staart... as... as... 'n keeshond...
In Café ״Marktzicht" joelde opgewonden de avond-Kerstdrukte. De gokzieke, uitbundige Jordaners doorleefden met verwilderden hartstocht al het wingeluk of verlies-verdriet, bij het prijs-kruisjassen en biljarten om rollade-vleesch en worsten. Vergeten Mooie Karei blééf vergeten.
In Café ״Lindeboom" zwoegden vijf ploegen van vierman-
Besjollemen: betalen. —