458
— Slurp 'n biertje-met... goed voor de schrik!
Achter wieschen de ontstelde en zacht-jammerende deerns
Karei het gutsende bloed de oogen uit. Burk, met verwrongen mond, hijgde en ronkte van pijn, zonder een woord te kunnen uitbrengen.
Onder de boeven was na het gevecht, dat meer rauwe mishandeling van een machtelooze geleek, een luid-voort-woekerend getier en gedaas losgebroken, een ter-dood-spreking van den Jordaner. Ze vloekten van hel pleizier elkaar beeneters en open gezichten, nu Karei het zoo smadelijk met één arm-omdraai had laten liggen.
Een groepje vrouwenbedreigers gierde brutaal, schold en wrong in geraas zich boven anderen uit. Een ander stelletje beleedigde en beschimpte den verzopen Burk en zijn uitgespannen vlerken. Aangeschoten twistzoekers, die alles dadelijk in beneveling beredderden met het koude vlijm, wilden naar de helpmeiden toe. Maar Stiekeme Thijs, hoog op de pooten, armen en handen strekkend als in vleermuis-vlucht, weerde hun schennende vuisten en de liederlijke schelders af; gaf een voorovergebukten souteneur een trap in het gezicht.
— Waag ereis me prifé-eige woning te betreje,... tartte hij de kwellers en uitdagers,... dan timmer ik jullie luikies dicht!... Mö je wat Tuit, en jij Blonde Aal?
En stroef beval hij, bij afwezigheid van den wildemanmet-de-haren, den harmonica-speler op de bierton, een melodie uit te trekken.
Frans Poort die nog steeds zijn kleeren afveegde en door Karel's eersten halsgreep bloedde onder de kin en bloedde aan de magere handen, voelde niet den minsten triumph. Want hij had Karel's hoofd geranseld en hem overwonnen, terwijl Burk beschonken te waggelen stond op zijn knikkende latten. Bovendien begreep Frans, dat hij op zoo een ongelukkige ruzie-manier, in plaats van Karei te binden, hem juist van zich afstiet.
's Nachts wierd Poort weer vreeselijk in zijn droomen
Luikies: oogen. — Latten: beenen. —.