442
die kleintjes en koortsig naast hem zat te huiveren, had een paar blauwe luikjes opgeloopen in een achterbuurt-bordeel, waar ze geen hand voor oogen kon zien, toen ze een vrijzetter kreeg, tegelijk met een Carmen-achtig-getooid nefke uit de lellebellenbar, dat altijd en overal met haar getatoueerde kreeft pronkte. Nu kon ze dagen lang niet tippelen. Karei lei vijf soof voor Frans' neus neer op het platte, wankele tafeltje.
— Hier,... zei hij norsch,... in mindering!
Poort schrok. Zoo voelde hij Karei als prooi opnieuw ontsnappen. Wanneer Burk in zelftucht wroeging kreeg en weer fatsoenlijk wierd, wanneer zijn blonde haarlok weer onder zijn pet uitgestreken krulde, leek het gedaan met al Frans' wraakplannen.
Een paar avonden later was het propvol in de diepe, somber-schaduwende kroeg van Stiekeme Thijs, waar het schimmelende behangsel van de muren afweekte. Karei, poozetjat, slenterde in, stil-opgewonden en dol van verbeten jammer, maar nuchter. De piano klonk in flodderende roffelingen en geknepen neusklanken. De lokdeerns wilden dansen, al was het in Thijs' opiumkitachtige pooierskroeg strengelijk verboden.
Toen Karei verscheen, begon bij de vrouwen de miezige bedelarij om het rokkenzwaaien en trippelen. Hij weigerde en gromde norsch. Maar een half uur later greep Mooie Karei plots zelf, — in een satanische opleving van zijn wrok en heel zijn verbittering, ook aangehitst door de krijschende, gillende meiden en de roofzuchtige boeven, — naar twee lange blinkmessen van een paar beruchte vecht-souteneurs en krakers. Dolheid wou Karei en dolheid zou Karei. Hij vond het eigenlijk zelf een dwaze, belachelijke comedie, zoo midden in het nachtrumoer, tusschen het zwaar-beschonken en luidruchtige gajes, in zijn eentje te gaan springen. Burk verachtte bij het vechten ieder wapen, gelijk vroeger. Zijn geweldige boksknuisten waren levende piet-hamers en
Blauwe luikjes: blauwoogen. — Nefke: meid. — Lellebellen-bar: een der beruchtste Zeedijk-kroegen. — Kreeft: vleesch. — Soof: gulden. — Poozetjat: platzak. — Krakers: inbrekers. —