43 6
Even vlamde er in vlaag, iets dols in de oogen van Poort.
Elsa, achter, bleef schuw staan luisteren.
En weer slepend met donkere onderstem, vroeg Frans in gesmoorde woede:
— Dus je laat Elsa koffere voor dollet pieke?
Karei ging weer zitten voor het raam, grinnikte en neuriede zachtjes, in een soort van tartende kortswijl: M'n hamer speelt staag Klap, klap, klap, Tewijl ik muil en skoene lap...
Frans herhaalde dreigender zijn vraag en Karei weerde af:
— Ikke laat je mokkel nie koffere dwarsbalk... da doen je immes sélf!
— Maar jij hachelt van de schrabbers,... neemt mijn op link.
Karei wou heet opstuiven en geweldig uitbarsten.
— Da lieg-ie aasneus, kwijlebabbel!... wijde hij krijten.
Maar hij voelde in ontzetting en schaamte, dat Poort
gelijk had. Hij wou een stróp... van een zijden halsdoek! Hij moest veel meer zingen en op zijn trek-piano spelen, voor de bik. Maar hij, zwabber, vervallen zuiper, stuk Spaan-sche peper,... was verdomme te lui voor alles, te lui, te lui! Nou kwam Poort met de bijl in de hand en joeg hem de inspringer uit.
Weer dreigde Frans:
— Ik verzeker je... als ik verschut ga, jij óók... Als ze Els gepikt hebbe... hang jij an de bajeskar!
— Al gaant de broge nóg soo te keer... ik swik geen poot... ik roojem niks af!...
Nu gromde Frans:
— Dus je geeft géén vrijzetter!... Als zullie de grandeger hale óók niet?
Hardnekkig herhaalde Karei:
— Ikke swik geen poot... ik ferrot 't!... Al kwamme d'r tién russe... ik slurp me kommetje sog!... Louwekus fer derf!
Frans hoonde bijtend:
— Mooie pinose-jonge van Magere Haantje! Wat 'n
Kolferen: mee naar bed gaan. — Dollet: vier; verbasterd van het Hebreeuwsch: dallet. — Pieken: guldens. — Hachelen of aehelen; eten. — Schrabbers: geld. — Op link nemen: bedotten. — Kwijlebabbel: mispunt. — Inspringer: opgeschoven raam. —Verschut gaan: gevangen genomen worden. —■ Bajeskar: celwagen. — Afroojemen: bespieden. — Grandeger: politie. — Russen:recherche. — Zog:koffie. — Louwekus: uit! — Pinose-jongen: soort van misdadiger. —