405
wilden meetroonen. Zich Zoo te vergooien aan de goorste meiden en zoo onbarmhartig te zuipen!... Ze huiverden... Stel je voor,... Karei Burk, die altijd wegdook onder een eerepoort,... een broodje bijeenbedelen met zijn trekpiano,... hij die altijd voor anderen zorgde!... Kom, ze moesten hem meetroonen... Meetroonen wilden ze hem, mee,... 's morgens weer naar de Tolhuispont, op garnalen; maar het wierdhaak-stuk... Want plots ziedend en afgrijselijk van dolle drift, begon de vuistbokser Karei zoo rauw en bezeten om zich heen te hakken dat niet één het meer waagde hem te naderen onder zijn wandaden. Burk laadde maar drank op drank, en hij sprak, afgejakkerd, geen nuchter woord meer. Ze peilden toch zijn verdriet niet! Was hij bij tijden zoo beschonken dat hij nauwelijks op zijn beenen kon voortwaggelen, dan spotten de roodfluweelen jurken met hun eerst fel-bewon-derden Karei Burk; scholden ook de Jordaansche meiden van het Achterklooster hem ironisch:... het havelooze ventje,... een zwerver op schaats en sleedje! En Mooie Karei, die vroeger nooit duldde dat vreemde vingers langer dan één seconde strak onder zijn neus gericht stonden, liet zich nu als een droomoor bedreigen, als een laffen schelm, en met valsch gejoel en geschimp de danszalen uitsmakken; waarna hij op straat zoo lang in stompzinnigheid bleef jammeren, tot hij door politie wierd opgebracht.
Karei was nu heel ״groot" geworden met al soorten gemeene beroepsmisdadigers en sluw-loerende souteneurs-dieven van de beruchtste oude-stads-achterbuurten; van den rossen Zeedijk, van den hellen Nieuwendijk, van de gluiperig-bescha-duwde donkere sloppen nabij Prins Hendrikkaai, Oudekerks-plein, tusschen Voor- en Achterburgwalletjes. Hij sliep bij de breedkoppige, teringbleeke kerels en meiden op de roof-holen, at en dronk met hen op hun woonkrotten, tusschen het zware lal-rumoer van de straat, vlak boven het harmonica-gejammer en piano-geroffel der danskroegen. Hij bleef, als zij, liggen luieren tot twee, drie uur op den middag in bed, onder trappenstank en buurtwalm, onder mal gezang van
Het wordt haakstuk: het loopt niet goed af. —