304
zij binnen waren geslopen, had de recherche hun vingerafdrukken herkend.
— Door de handschoentjes heen?... grinnikte treiterig Frans.
Meer dan een week bleven zij op het politiebureau. Wat een helsche raggeling. Daan, Harmen noch hij sloegen door. Ze spanden immes, maar ze bleven brommen. Het oude spelletje begon, een heen-en-weertje: ... geboeid naar het Paleis van Justitie en van daar weer gratis fiaar het Huis van Bewaring. Toen eindelijk het tafeltimtim bloot: parade bij den Rechter-Commissaris. Harmen, de nobele, de grootspreker, de cynische schimper, de gehaaide, de bluffer en de alles-durver met zijn zeepsop-bakkes, viel het eerst door de mand, en de arme Daan Blikkie vertelde snikkend en huilschokkend al zijn inbraken, van haver tot gort, onder een prangende stilte. Zijn slappe beenen trilden en zijn knieën knikten. Rachmones overal! Ook Frans wierden door een rechercheur, de afdrukken van zijn vingers getoond. Toch weigerde Frans te bekennen, met woeste hardnekkigheid. Hij schold het aldegaar linken truc. Hij loog en verzon met inspanning van al zijn krachten. Maar later begreep Frans instinctief, dat een halsstarrig blijven loochenen alleen zwaarder straf zou uitlokken. Zijn rotteraars-kameraden hadden zóó vast den medeplichtige in hem aangewezen, hem zelfs als leider en plan-uitdenker op den voorgrond gedrongen, dat hij niet meer losworstelen kon. Toen Frans nu eenmaal had bekend, ging hij nog ontstellend-veel verder dan Daan en Harmen. In die uren ontstond er zelfs een gevoel in hem, dat hij voordien nooit had doorleefd: het genot van biechten en zich daarin heelemaal als slecht, verdorven en laaghartig creatuur verkrummelen. Hij wou zich door de meest volledige bekentenissen ontlasten van al zijn zondigheid en van al zijn gemeenheid. Hij oustte, biechtte koelbloedig vergrijpen, benusselingen, die Harmen en Daan niet eens van hem wisten. Hij bekende gejaagd en nerveus ook allerlei misdrijven waarvan hij niet beschuldigd wierd en die hij nooit had be-
Raggeling: teleurstelling. —Spannen: goed uitkijken. — Brommen: zitten. — Tafel-timtirn: mooi zilverwerk; (hier): het voornaamste. — Nobele: kerel, vrijer. —Rachmones: meelij.—Rotteraars: verraders.— Oustte: praatte veel. — Benusselingen: dieverijen. —