296
Tot eindelijk de klank van den grooten slag aanrolde uit de verte. Frans kwam op een middag, één en al opwinding, de kamer inrennen. Hij had eindelijk een pinose-kerel afgelegd en gesproken, en alderlei met hem bekonkeld. Het was een kruif aanhanger, met een gekken schiebart, die op een groot kantoor werkte en van wien Frans toevallig enkele klamme gemeenigheidjes wist; gemeenigheidjes die van zijn koonen af-te-lezen waren. Die naijverige opgever had hem verzekerd, dat er op hun kantoor zwaar poen steunde in de tiejeis. Frans had den nobelen gooser laten knallen en aan alle kanten uitgehoord. Het was een echte guil. Frans be-paaide hem met slimme zetjes en eer de vent met zijn domp vernuft het wist, was hij onder zeil gestoken; had Frans hem allerlei heete geheimpjes ontfutseld. Ze hoefden niet op den schok te tippelen. De kerel leek zoo hoog van gedrag en was net zoo laag als zij. Ook die gapte van monniken en van papen. Frans had hem opgewarmd aan allen kant en hem tot in het ©verdrevene verteld hoe groot zijn kip zou worden. Met zijn binnenwaartschen blik had hij den kerel zoo vurig bekeken, dat die niet meer kon weigeren. Het was een schuwe rabbelaar, vertelde Frans, en toch heelemaal niet vies van een link kunstje en niet bang voor de kou van het nefterik. Bij het oververtellen genoot Frans opnieuw. Met wreede listigheid stalde hij zijn afstootelijken truc uit en zijn benauwende, opkruipende stemdreiging deed Daan beven. Nou hij den gooser had opgejaagd en aangespoord, half bedwelmd en begoocheld, zou hij terugkomen, al deden ze alle twee schijnheilig alsof ze niet op de pernose gingen. Frans teekende zijn glundere patsjief na, en hij verwachtte van Harmen en Daan niets dan complimentjes over zijn uitgeslepenheid en raffinement. Bij hun tweede sodje, liet Frans den vrees-achtigen en wantrouwelijken kantoorman vooral dit lokkende helder zien: als het lukte kreeg hij een dot poen en als het missloeg, was door het gemot toch niets te ondernemen. Wint er bleef geen regel onvoeglijk bewijs hangen.
— Je spoelt zoo de drek van je af,... grinnikte Frans...
Pinose-kerel (hier): geschikte vent. — Kruif: verwaten vent. — Schiebart: gezicht. — Opgever: die inbraken aanbrengt. — Zwaar poen steunde in de tiejeis• veel geld lag in de brandkast. — Guil: ezel.— Op den schok tippelen: op goed geluk avonturen.—•Kip :portie. — Rabbelaar: snateraar. — Nefterik: mes. — Patsjief: gelaat. —Sodje: gel eime afspraak. — Dot poen: veel geld. — Gemot: gerecht. —
Mooie Karei 19