384
zijn ouders, wier vermaan hij met ijzige minachting afwees. De trotsche gedachte overheerschte hem, dat hij en zijn makkers gevaarlijk hietten en de politie bij den neus namen. Nu kon hij een redmiddel uitdenken en zijn verbeelding onder alderlei geweldige gevoelens hoog en onstuimig opstuwen. Hij ging zichzelf al begoochelender als een soort van held beschouwen, met hypnotische macht over menschen en toestanden. Dag-en nachtdroomerijen vloeiden bij hem dooreen, en alles kreeg een wonderlijken schijn en een overstralende bekoring. In een hevige, innerlijk-bloedende opwinding kwamen de verkropte angst en benauwenis voor Huis van Bewaring en cel, tot uitbarsting. Hij die nooit zong, joedelde toen minneliedjes. Ondragelijk wierd hem alle belemmering. Het heele leven was Frans een voorgehuicheld tooneel en alleen de schokkendste gebeurtenissen verzadigden zijn ziedende, phantastische uitdenkselen en broeische breinbenevelingen.
In het logementje woonde Poort al lang niet meer. Harmen Huisinga, Daan Blikkie en hij hadden een groote kamer in de Pijp gehuurd. Ook met hun drietjes tezaam, bleef de jagende vreugde over hun hachelijk bedrijf van de drilboor bestaan.
Frans phantaseerde wild, vooral in den donkeren nacht vóór hij insliep, zijn avonturen. In grillige weelde-lusten zag hij zich onder millioenen en goudstapels bedolven. Als hij ontwaakte, kon hij onbeschoft zijn droom met vinger en duim nalikken. Een kale droes bleef er over. Zij moesten nu toch eindelijk eens beginnen met minstens vijftig roode ruggetjes te tikken; een groote kraak zou toch eens lang en grondig voorbereid moeten worden. Frans zou wel Daan en Harmen tot uiterste daden opzweepen. Er moest nu eindelijk een opgever opduiken, die voor de jen een kedinne zaak vertegenwoordigde. Dan pas konden zij een mooi dingetje doen. De val zou rijpen.
In een prikkelende en ijdele zelfverheffing, waande Frans zich al heer en meester over een stoet van bekende krakers, die hij allemaal door zijn verstand en zijn scherpe hekeling,
Roode ruggetjes te tikken: bankjes van duizend te stelen. —
Opgever: een, die inbrekers inlicht. — Voor de jen: voor den schijn. — Kedinne: goede. — Mooi dingetje: goede inbraak. — De val zou rijpen: de inbraak zou lukken. — Krakers: inbrekers. —