247
doorschenen kapsel lichtte als een gouden vlam in het vertrekje. Nu overduizelde Karei opnieuw een schrik en hij dacht te stikken van beklemming. Hij wilde dadelijk rechtsomkeer maken en terugsluipen. Hij voelde zich dood-wit worden en half versterven. Neen, zoo mocht zij hem niet ontmoeten. Maar toch zou hij doorstappen, want de loerende buurtjes hadden hem al gezien; en Corry ook, waarschijnlijk. Toen, met geweldige krachts-inspanning en zenuw-beheersching, liep hij heel gewoon bij Ant binnen. Terwijl hij liep, dacht hij wég te vallen. Maar toch bleef hij staan. Hij hoorde zijn eigen geluid en het klonk hem naar, schril, leugenachtig-hoog en lasterend-valsch in de ooren. Hij zei iets en hij wist niet wat. Daar stond hij nou met al zijn praats, hij, die in een tram, onder rauwe kameraden, met de halve wereld gekscheerde. Daar stond hij nou te beven voor een zinnestreelend meideke... Oele! Het was compleet een mallen-comedie!
Op het moment dat Karei inkwam, zag hij Corry snel opstaan, recht-overeind, even licht-rank en lenig als vroeger. Maar geen geaai meer langs de mooie kuiten. Haar gezicht was nauwelijks veranderd. Het goudsteenachtige gefonkel van haar heerlijke oogen begoochelde hem weer onmiddellijk. Toch, of vergiste hij zich, — ontdekte hij nu, al keek hij schuw, een eigenaardige zachte saamtrekking van de oogen, even, alsof ze duizelde.
Och, hij zeurde,... om Corry's mond trok een nauw te verbergen weerzin-trek, toen zij Karei herkende. Zij stond even uitdagend-trots overeind als vroeger, verrukkelijk en ver-leidelijk-mooi. Hij kon nauwelijks zijn onbekommerde handen bedwingen. Hij was zoo in-hevig ontroerd bij het hooren van haar stem, dat er tranen in zijn oogen brandden. Maar door haar wezen ging een afstootende, koude strakheid en vlijmde een stroeve ongenakelijkheid van gebaar. Zij sprak een oogen-blik in hooghartige scherpte van stem met Ant en Greet, en Karei kreeg een nauw-merkbaar groetje. Zelfs haar kleine, fijne neusje keek bits mee in het bitse gezicht. Tóch liet Burk zich