129
moeizaam in de visch. Goskrimmenij... zoo een tijd had Karei nou nog nooit meegemaakt in de Jordaan. Er broeide hier niks als twist en armoe. Op de markt schreeuwde hij zich de longen uit het lijf. Wier je hardstikke-misselijk van. Nooit stal Karei gewicht, als de andere venters die met valsche schalen dobberden.
Hij gaf altijd vól. En nog was er geen koopster te vangen onder een strooien dakje! Ze leken allemaal borstkindertjes... de meiden en de wijven; slurpten niks anders als klaar water. Met alderlei malle pourparlers en tierelantijntjes kreeg hij van de Urkerschuiten wat peperdure schol en bot en tongen in handen, want de aal was bijna weer afgeloopen ... En aal die fan d'eene dag op d'andere stong, fersliep,... spuwe al hun frete weer uit!...
Karei Burk zwoegde zich de klavieren zwart. Hinderde niet... schoone handen verdienen geen brood. Maar zoo dag op dag je strot rauw te krijten in het menschengejoel en geen jatmoos in het palmpie te voelen kruipen, en nog alleen maar een handsjang op z'n behang te krijge,... nee... dat nam hij óók niet! Zijn stal op de Lindengracht was berucht. Mooie Karei speelde, als hij op slag kwam, heele comedies af in zijn eentje. Hij verhaalde van een verliefd koperwiekje in de boomen, zoogoed als van avontuur in een slop! De Jordaners gierden zich een aap om den schelmschen kerel. Hij wierp er alles uit, tusschen het woelen en wemelen der marktmenschen.
— Ik ferkoop se gebakke... minse... minse!... gebakke in rijkeluis-boter.. Mijn fisch is-ter fisch en fleeschtegelijk.. de eene skol ferslindt de aare fan pure lefendigheid... Meide,... waschpitte,... koop bij toffe Karei... die geef melanse-drops uit de Wijngaardsteeg... Hou je kake dicht Mie Drooglat, eer de kans keert,... en koop!... De heele blank-geskuurde fischcollege ״De Baars" hep ik an me hengel hange... Hier mot je wese, op de Uterechtsche steiger... hier mot je sijn, op 't Sparedammerhoofd!... Hier bin je an de fischhal... hier kè־je je stofjas ankwaste...
Strooien dakje: strooien hoed. — Klavieren: handen. — Jatmoos: handgift. — Handsjang: klap, terugslag. — Behan״: wang. — Dat nam hij niet: Jordaansche uitdrukking voor: daar had hij geen vrede mee. — Melanse: mélange. — Stofjas: grijslinnen jas; dragen thans alle Jordaansche vrouwen in hun dagelijkschen arbeid. —
Mooie Karei 9