ZESDE HOOFDSTUK.
I.
Mooie Karei wierd onverwachts twaalfde slaapgast van ,,De Bloeiende Korenaar", in de Buiten-Brouwerstraat.
De woelige kostvrouw, in haar lichtblauwen onderrok, lachte hel-vroolijk.
— Jij Koarel?... Gekloft fan de Ouwezij dskolk... of fan de Turfmarkt?... Nou,.,, ik bin uitferkocht... 't Borretje komp op de klink!
Zij lachte luid na ieder woord schier. En Karei, oolijk, lachte uit vriendelijkheid maar mee.
Hij kreeg een apart, kraak-zindelijk kamertje, vlak onder het vertrekje van Frans Poort.
Toen Frans van de ruchtig-schaterende kostjuffrouw, de dwarspaal, vernam dat Karei Burk uit de Goudsbloemdwarsstraat was ingezwaaid om te luimen, wierd zijn gezicht één vaalgroene bleekte... alsof hij het bestierf.
— Gut mins... wa skeelt jou ?
Kostvrouw vroeg het, wreed-nerveus lachend, maar toch inwendig hevig geschrikt. Frans kuchte en deed net alsof hij plotseling akelig en dood-misselijk was geworden. Sussend en kalmeerend fluisterde hij heesch iets verwards tot de
Luimen: slapen. —