5
gezakte nokjes, en over reseda-potten en gehavende bloemenrekjes van bovenwoningen, balden zich dreigvuisten naar de dartel-zingende en roerige schelmpjes toe, die sarrendlolden: Laat de boere maar danse! Van vunze trapportaaltjes, uit nog duisterende fruit-, groente- en visch-winkeltjes, renden vrouwen in smoezelige onderkleeren naar voren en scholden het schei-tierende straattuig stijf. Maar Jaap Vuurtest en Nelis Bellefleur bleven onverschrokken aanvoerders en meerden op Luilak het bed uit, al wie zij begeerden te zien.
Jaap Vuurtest en Nelis Bellefleur verdienden den leiders-eerepost dubbel en dwars. Zij werkten hoovaardiglijk in de Luilakken-ploeg, al eenige dagen en avonden vóór de Luilakviering begon. Dan zochten zij tot laat in den nacht, louter naar doode katten en honden op de stille, wasemende Amster-damsche grachten of in d'omtrek van het Spreeuwenpark. Wat zij aan griezeligs konden vangen, sleurden zij in zwier, jool en onder oorverdoovend gezang mee. Jaap Vuurtest en vooral Nelis Bellefleur, waren meesters in het lokken van wilde ratten met stukjes-spek-aan-een-haakje. Jaap kon spotten: — Want mit komkommer in 't suur of mit okkies, snap je hullie nie!..♦
Zij kropen op den dag het liefst langs den Ooster Ringdijk of langs den IJ-kant, waar in violet-brand de avondzon uitgloeide, in eikaars voetstappen, als de spoorzoekers in Karl May's boeken. Fijn, om te rillen onder klokgelui van verre torens en het wegdulsteren van schaduwende poortjes. Langs de kantjes slopen zij tusschen dauwnat glinstergras en ruischende lischhalmen. Dan lieten zij doodstil hun krom-roestig haakje-met-spek zakken bij de kroos-groene slootjes en loerden zijzelf als een kat op een muis, bewegingloos en veilig door hevige spannings-aandacht. Fluks hoorden zij knabbelen, knagen en schuw-smakkende hapgeluidjes.
Ay,... nu vrat de rat zich gulzig en misvormig vast. Het beest trok, trok, tusschen smeer en slijk, in doodsangst, maar scheurde al dieper het haakje den bek door. Eén zwaai
Okkies: gebrande duivenboonen. —