lijkste leenheeren van het Rijk, zelfs de koene en krijgshaftige Groot-Perzen, moesten voor hem bukken en knielen. Het was op koninklijk bevel dat overal, waar Haman ging, waar hij zich keerde of wendde, in en buiten de Paleispoort, langs wegen, in steden of dorpen, hem koninklijke eer moest worden bewezen. Zag het volk niet oorlogshoofden en staatsdienaren van hoogsten rang, voor den Grootvizier, onder vreeze, op het aangezicht vallen? .... Ook de Perzen en Meden bukten nu voor den gebiedenden gunsteling.
Eens echter bemerkte de Amalekiet, dat een man in de Poort des Konings, roereloos overeind bleef zitten, terwijl hij, de Grootvizier, schitterend en blinkend als een goudfazant, er met zijn gevolg door trok.... Haman verbleekte en kromp van toorn en snerpende gekrenktheid. Ruw, wraakgierig kreet hij ... . wie die dwaas was en hij hoorde den naam: Mordechay, een aanzienlijke Judaeër, een banneling te Susan!
Een Jood, een nietige slaaf van Ahasverus?____
brulde Haman. Durfde dié tegen Koningsbevel in te handelen? .... Toch bedwong Haman zijn gram. Maar nog heviger inwendig laaide zijn woede op, toen hij bedacht dat deze He-
77