bent . . . nee . . . het is niet te gelooven . . . niet te gelooven! . . . Heb je nooit gelezen van Camini. . . überhaupt . . . ziel van drek-en-zon. . . geest van phosphor? . . . Nooit van Kok gehoord? . . . Da-domb . . . doemenoemenoeme-noemenoem? . . . Nooit van het alphabet-con-structivisme? . . .
Fred bestaarde den Moderne ontzet en schaamde zich kilometers.
— Maar ik weet eigenlijk niets van modern of niet-modern! . . .
Hoogaerdt stotterde verschrikt, bleu, en in zijn droeve, schoone lichte oogen lag een ontroerende oprechtheid.
De Moderne besefte... hij blies groenen rook uit ... zijn pijp reutelde . . . hier stond hij voor een onnoozele, geheel argelooze, verstopte protoplaste ziel. Bij Huelsenbeck, bij alle as-traal-dionysische meesters en schimpers, bij Kurt Schwitters, bij alle grim, glim, gnim, bim, bom, bimbam, ... hij was radeloos! . . . En hij begon met kuchend gewicht te praten, te theoretisee-ren, uit te pakken, op te scheppen, te vloeken, te razen op alles en op ieder, op oud, op nieuw-oud, op oud-nieuw; op scholen, op figuren, op menschen, op de vulgaire natuur, de fnuikende natuur die maar larie was zonder transforma
47