I
Fred Hoogaerdt was altijd een schuwe, bijna droef-stille jongen geweest, geheel onbewust van eigen romantische natuur. Zijn speelzieke en lawaaierige makkers beschimpten hem, onder grove gebaren en met een zwiep van krenkende woorden: gluiperd, stiekemerd, dwarskop Voor zijn bekrompen vader, die vooral tegen Fred altijd akelig-luid en dreigend sprak, bleef hij, god betere 't, een ondoorgrondelijk, zwaarmoedig en in zichzelf gekeerd karakter. Nimmer ervoer de, eigen wezen-begoochelende zakenman, hoe zijn zoontje beefde van teederheid voor een zachte stem, en hoe koortsig en smartelijk het kereltje hunkerde naar dingen, die voor den vader juist ganschelijk onbestaanbaar waren.
Even veertien jaar, versch van de schoolbanken, moest Fred Hoogaerdt al bijspringen in de druk-beklante, schaduw-donkere drogisterij op den daverenden Haarlemmerdijk. Hij hielp
25