45
de Morgen wordt
Jaren lang, onafgebroken, had ongekunstelde Josua Hereira zorgzaam gezwoegd voor zijn gezin, zijn vrouw en zijn kinderen. Werkplicht was hem heilig. Hij kon het nooit tot iets brengen. Schlemiel zonder berouw! Maar voor dat weinige dankte hij Onzen Lieven Heer. Zijn armzalig en beduimeld negotietje in ongeregeld goed, bracht hem, behalve dan voor de Hoogtijden, slechts brood; geen kaas, geen ei er op. Omdat hij strikt eerlijk wou olijven, doodeerlijk in zijn handeltjes en zonder ophef of bombarie of valsche getuigenissen of schijnheiligheid. Hij overmijmerde de Ouden, die hem waarschuwden met de voeten niet haastiglijk naar het kwaad te loopen... Dat recht-schapene-in-alles verweten hem zijn vrijbuitende kinderen, toen ze zelfstandig werden. Vooral Sem, de jaloersche schimper en wrange dwarszitter, al was hij ook een baal-meloga, wilde altijd ,,ontmaskeren". Josua schold hij een rups, die het voedsel opvrat van zijn kroost. Die praatjesmaker, dat mengelmoes van drift en onbeschoftheid, beschaamde zijn vader al van zijn zeventiende jaar, in het openbaar. Nebbisj! Juist dan, het hoofd ingedoken, luisterde Josua nog schuwer en gehoorzamer naar het gezang van binnen en naar de teedere stem van zijn geloof en godsvrucht. Plots straalde het in zijn lichte verlangende oogen, terwijl hij toch in bijtende pijn verdroeg. Want Josua diende en zegende, prees God en de Sepharim, waar nooit tittel of jota van zou uitgewischt worden.
Sem, terwijl hij zich verschoonde, vervloekte Josua's 1 11.11. !orzichtige, het zwak-
l stoel hing, wanneer Josua zich schichtig, tusschen de jongens 's morgens wiesch in het keukentje, boven den gootsteen. Toch bracht de kwaadaardige jongen hém niet in verwarring. O neen, Josua kende — de verdade! — geen afgunst op een ander's voorspoed, al smulden zij met
Baal-meloga: bekwaam in zijn vak. — Tsietsieth: verkleind bidkleed, dat een vrome Jood draagt,