40
mocht en kon geen sterveling aan tornen. Dat was tegoem van de menschengedachte. Om te huiveren en te duizelen alleen reeds bij de idee, dat een kriel-menschje, den eenigen God ophelderingen zou willen vragen over de verborgenissen van Zijn scheppingsdaad! Alléén tot den Eeuwige moesten de aardiingen bidden. Josua zong niets aan Lofzangen voor den Heer, Schepper van al het geschapene... De Allerhoogste schonk het licht en het voedsel en beademde het heelal, waarin niemand kon binnentreden of uittreden zonder Zijn wil. De Thora was heilig en eeuwig, met al haar goddelijke schriftteekenen. De Thora, in al haarvolheid en overvloed, bleef voor Josua alles, alles, alles in het leven. Ze was juichkreet op juichkreet aan zijn oor en bracht hem een mysterieuze vreugde die ieder ding in een wondergloed hulde.
Kranten, foei! Boeken, foei! Heidensche geleerdheid, foei! De Thora, de heilige Leer, daarin liep zijn ziel over; die kon hij verheerlijken, ook in somberte en dreig-schilderingen, in ondergangs-voorspellingen van heele rijken, werelddeelen, en van koningen en machtigen der aarde. Josua zélf kende geen angstige wankelingen of rust-wegvretende twijfelingen en droefenis; voelde zich altijd en overal een kind van God. In de meest bouwvallige en oudste sjoeltjens zag hij, door de laat-beschenen gebarsten ruitjes nóg een weerkaats van den Palestijnschen hemel gloeien. Onwrikbaar bleef zijn geloof, al trapte er ook de heele wereld op. Want de eeuwige God, de God van Israël was grooter, oneindiger, omvattender dan alles. Maar toch, voor hem, in al zijn kinderlijkheid, mocht een elk denken zooals hij wilde of meende te willen, wanneer hij maar zijn Parasa behield en de Wetschrijvers kon eeren. De Heer alléén had de kinderen Israëls Zijn Thora geschonken en in de Snooge ging er een vreeshuivering, een rilling van verheven liefde, een heilige schrik door hem heen, als de perkamenten Rollen met zilveren ciertorentjes, de vanzélf-zingende Rimonim, met klingelbellen en witte parelen op de boven-hand-vatten gekroond, vroom omwikkeld in brocaat-mantelen, uit den Hechal naar de Thoba werden ge-
Tegoem: grenskettingen waarbinnen de vromen op Sabbath in de stad moesten blijven, als zij wandelden. — Sjoeltjens: kleine gebedenhuizen. — Parasa: Boeken Mozes.