226
geerige oogen op een kaduken koffiemolen en stotterend vroeg ze hem even te mogen zien.
— Memmele, we male nie om cente... Zaankanters, ie heb 't bereids kedoo voor 'n paar spie... Geef 'n kwartje en 't ding hiet na je...
Dennie zong:
— Male... male... male... allemaal male!... De Toodsche kelender van 't sezoen!... Ik ruik varsche
koffie...... Male...... male...... allemaal male!......
Schrenk in... schrenk 'n bakkie bruin voor de Gabbe van de Gewwere!...
Een stand van kijkers en koopers begon te klitten nabij het doodsombere Boltensgrachtje, dat uitgemoord lag en als stukgeschoten, met zijn halve, roetzwarte achtermuren en door sloopmokers gespleten pui-brokken, vermolmde balken en ineengedrukte raamkozijnen.
Dennie bleef zingen:
— Nou kê je grabbele... grabbele maar!... Sjoesjen Poerem is op hande!... Zet je ladder teuge de linde... Grabbele maar!... Géén loensche daaie!... Zeemleere lappe en almenakke... maandroze en strooihoede... haakwerk, doeke en kante, scharre en sponse om mee te plonse!
Een jonge, verfomfaaide vrouw met misvormde, gele tronie en overvliesde uilenoogen, vroeg Dennie, terwijl hij zenuwachtig door zijn blonde kuif streek:
— Kósj da spiegeltje?
— Ditte?
— Nee datte.
— Tien cente...
— Addesjim!
— Addesjim?... Nou, spiegel u-je dan in iets goe-koopers mamzei!
Omstanders gichelden en snaterden.
— Kristalglas geregeld... Mensche, kijke jullie allemaal in de spiegel, allemaal... Maar schrikke jullie nie... 't Is lewone mekaddisch... Tij juffrouw, heb zeker 't laaste gezich gekrege dat Ónze Lieve Heer in huis had, nóh!... Wat 'n ponem!...
Gabbe van de Gewwere׳. Voorzitter van de Begrafenisver-eeniging. — Geen loensche daaien: alles echt; geen valsche diamanten (steenen). — Lewone Mekaddisch: nieuwe maans-inwijding. — Ponem: gelaat,