222
en had geen handen genoeg om zijn koperen busjes onder het publiek uit te deelen. Zoo waren de kippen nog nooit opgeladen. Maar nijdige, beleedigde winkeliers, — Dennie liet ze in zijn monologen altijd bij name, volkomen ongedeerd, —- belden weer politieposten op. Felle verwondering en loochening van agenten... Kon niet waar zijn. Onmogelijk! Want den heelen morgen stond nommer zooveel bij dien Jood op post, in de steeg naast Gerzon...
Tot de loen ontmaskerde.
Rechercheurs verschenen en het regende bekeuringen. Telkens ontglipte Dennie, maar even vaak werd hij betrapt. Dat kon hij niet meer van zijn hart zetten.
Toen de bekeuringen van drie gulden niet meer hielpen, stegen ze wurgend tot vijfentwintig. Dennie, opgejaagd, getergd en uitgeput, — ka roe, ka rasjh, — moest met een knauw in zijn hart, eindelijk den verbitterden strijd opgeven...
Nou ,,werkte' hij in alles, het meest in drop. Alleen op markten, waar hij de tong vrijelijk mocht roeren, soms met seizoen-artikelen. Als ze thuis honger hadden, moest hij echter alles aanpakken. Het bleef heel zwaar, vooral op de buitenmarkten, menschen bij elkaar te krijgen. Soms voelde hij zich 's avonds doodop en schor-gesproken, wel voor drie dagen. Hij kreeg het ,,uitgezogen" publiek, dat al overal geweest was en zijn geld reeds had besteed. Juist omdat hij zoo goed praatte, duwden de marktmeesters hem naar de slechtste hoeken terug. Zoo groet, zoo antwoord... Enfin, den moed hield hij er toch in en met Jaap Hereira werkte Dennie dolgraag samen en nog met den ouden uitroep:
— Een stooter 't pond kaas,... vier cent 'n kop zeeuwsche uie,... terwijl ze kaas noch uien verkochten. Ook dié kende het klappen van de zweep!
Slechts één ding verzweeg Dennie voor zijn vriend Jaap, ...dat hij ,,geregeld" mesjogge was op zijn mooie zuster Rebecca en dat ze meer dan eens heel lief met hem had gesproken. Dennie verzweeg het, omdat hij
Kippen opladen: agenten voeren, misleiden. — Loen: valsche list. — Ka roe, ka rasjh: rust noch vrede.