153
Oom Salomon wist in Bram een wankele prooi. Van zijn ,,neeft" kreeg hij met redeneeren altijd dadelijk en overvloedig gelijk, in alle hoeken en bochten. Maar hetzelfde ervoer ook oom Sak. Die wierp er iets dwars tegenin. Dan kreeg hij weer volop instemming. Daarom lachte Sak, de grijskop, met dichtgeknepen oogjes Monne, den katser, uit. Neen, vleesch en melk mocht je nooit door malkander mengen!
Toch waagde Salomon weer een poging. Zijn stem klonk zoet en lokkend:
— Wat zeg jij Bram... heb 't vak 'n patsj of nié?... As je niet hêt gesjangenooid... hê je niks over!... Versta wél... je mot 't goed nagaan... Alles is d'r in onz vak veranderd tut de poeierpot an toe!... Versta wél... wat is ratsjenalezasie?... Versta wél... hoef je nie voor te kenne parasa-zegge... Dat is de dobbelsteen die je
omgooit vóór 't kaptaal, of teuge de arrebeijers......
wisselmart of incourante fonse... spekulaasie of tara-konpetrolie... Versta wél... hooge polletiek... één pot nathhh!...
Bram weigerde koppig dezen keer, zelfs toen hij den mond rustig had leeggeten, zijn instemming. Want hij begreep niets van al dien hommeles. Oom Sal was zijn huis kwijt... Wat was ratsjenalezasie en... en wat binne lineleum- of petreleumfonse?...
Oom Monne kleefden de woorden dik op de tong van verbazing. Zulk een nijpend fiasco had hem zijn „neeft" nog nimmer bezorgd. Salomon stotterde, het hoofd vuurrood, terwijl hij woest in zijn bakkebaard-punten greep:
— Begrijp wél... be... begrijp... versta wél Bram...
En weer herhaalde hij het mooi-vreemde woord:
ratsjenalezasie in „'t vak", met plechtigen uithaal.
Het hielp niets. Bram bleef hardnekkig naar Reintje Plukkers vurig-geverfd zoen-mondje kijken, dat oolijk nu iets snaterde vlakbij zijn oor, en gaf oom Salomon geen gelijk.
Sak triumpheerde en smeet met een valschen draai er tusschen:
— Dajénoe... Watte weet Bram, wat wete al die jeugdelinge nou van Zuid-Afrika en al de pritsreetisj,
Katser: druk prater. — Sjangenooien: stelen dp slinksche wijze. — Parasa-zeggen: lezen uit de Thora. — Huis: ververstand. — Pritsreetisj: niemendalligheid.