138
gezegende eten door die rakkers verstoord. Maakte je mies en moos.
Ook de roode jurk van zijn roddelzusje, waarvan zij telkens in schichtige woede, ieder pluisje ijl afschuierde met de dikke handjes, onder een gebaar van: kiaay-mofine, dat-was-weer-voor-mekaar,... irriteerde hem erg.
Toen, tusschen wanvoeglijk gesmak, — het derde bord appeltjes-door-bruine-boontjes-heengekneusd, — galmde hij ernstig-plechtig, met gefiltreerde stem, naar zijn broer Sak:
— En ikke zeg je... dat ״'t vak" is na dé rasjmedaï. D'r binne geen vijf goïsche patroons meer!... Alles is d'r frottigneid in 't leve, versta wél... De werkliede hebbe de heete striem... hebbe de patsj! Haarlie zit-stang is geregeld afgesneje... addesjim! Ze kenne nou iedere dag mincha leze... ze hebbe de tijd!...
Salomon zwol, toen hij vertelde dat hij ereis gehoord had...
— dat... dat... versta wél... dat Mosché Maimon... dat ie óók in diamante gehandeld had... versta wél Jozewa,... de Rambam!... Adderoy... Die gesjiewes van ״Betsalel", de gabbe van de Joodsche diamant-werkers-vereeniging, had hem dat ereis allemaal haarfijn uitgelege!... En nou... nou is 't heele vak na de sjoltertieje!... Versta wél... daar hei je Zuid-Afrika... daar hei je de hooge invoerrechte in Amerika... Daar hei je Angela... en Congo... daar hei je de nieuwe mijne in Na... Ma... keiand... versta wél... preductie op preductie!...
Sak, scharrelaar in ongeregeld goed, tuitte zijn blauwachtig-zware onderlip uit, lebberde nog even aan een lepel moes en weerde toen eigenwijs af:
— Mis cudades!... ophede hebbe alle werkmensche...
hebbe alle negosiante 'n patsj!...... Dat schol geen
botje!... 't Is de jeitser hora van de teugeswoordige tijdhhh!... Er bestaant geen broochewerk meer...
Salomon, onverhoeds van onderwerp verspringend.
Mies en moos: het leven zuur maken. —־ Kiaay-mofine: ach, mijn stakkertje, — 't Vak: de diamantindustrie. — Rasjmedaï: verbastering van Asmodee. — Mincha: Middaggebed. — Gabbe: bestuurder. — Sjoltertieje; naar de maan. — Mis cudades (Port.) mij een zorg. — Jeitser hora: slechte aandriften. — Broochewerk: werk waar zegen op ligt.