132
— 'n Zuiplap...... 'n frotte linnetotsjer...... Een
gazzeroor, doodgewoon-waar... 'n Vuile tediske... 'n nauleig rochil waar zelfs het Opperweze geen ge-boerah meer op had...
Maar Dwergdrokkie's vonnis over de jongensmeid en zwijmelaarster Reintje, — die altijd schandalig-aan-halig beenen-gekruist zat; die naar zoete kummel rook; die de mannen lokte met haar wellustige tinteloogen; die met de halve wereld ״vree", óók met sjeikotsem, — was evenmin malsch. Bij de nagedachtenis van Judith, haar moeder-zaliger,... Rebecca mocht wel oppassen. Met die slobberdoedas was niet alles heksie-perfectie!..
Geheimzinnig-dreigend, mompelde en roddelde tante Truddie voort:
— As... as dié labberdottige meid maar nie „de brutale ziekte" meebroch in huis... De rechte soort
voor Josua...... akiaay! Fotse kepore zou ie weze!
Dajénoe!...
Reintje Plukker was heel lichtzinnig en heel mooi. Haar bloemzacht vel geleek fluweel en glansde blank als een windekelk. Haar oogen, flikkerend-hel en zinnelijk, met iets van messenglans erin, schenen
fondeltjes van licht. Zij schminkte haar klein mondje
armijn, als een bloedstriem. Taap Hereira schold haar altijd: „Juffrouw Lippestif"! Zij verfde de wimpers en zwartte de oogranden, en de gepoederde wangen doften als roodachtig pasteldons. Soms zag ze bleek, een sneeuwpop gelijk. Slank als een aal was Reintje, en zenuwachtig-snel verliefd op alle soorten van mannen en jongens; het snelst op kerels die ook door andere vrouwen begeerd werden. Haar vader's verachteloozing scheen haar niet te raken. Alleen wanneer er gedreigd werd met gezinsvoogdij, voelde ze zich klam, melancholiek, akelig worden en kon ze zich zoo wel laten zakken. Maar iedereen belasterde of bestrafte Reintje, behalve Rebecca. Rebecca hield geen uitgesteven droosjes, die Reintje dol deden opstuiven. Naar Rebecca luisterde zij graag,
Frotte linnetotsjer: een bedrieger in den handel, — Gazzeroor: zwijn, vuilpoes. — Hauleig rochil: verrader. — Geboerah: invloed, macht. — Sjeikotsem: Christenen. — Akiaay: ach, ongelukkige, — Fotse kepore: een naar einde hebben. — Dajénoe: het is meer dan voldoende, — Laten zakken: verdrinken, — Droosjes (hier): vermaning en preeken.