II
Aamborstige kerel zweeg. — Hij kon niet spreken, z'n stem was wèg. — Hijgen alleen, hijgen deed ie, met 'n gevoel alsof er wat brak onder z'n zij en borst. Den heelen dag in zonhitte verploeterd en nou nóg z'n na-avond verzwoegen... nee, hij zag 't nou.... hij kon 't t'met niet meer houên. Vanavond voor 't laatst. Zoo bromde ie in zichzelf, zwijgend voorttillend en versjouwend met 't zweet op z'n moe lijf vergloeid, kuchend en ploeterend in de greppels.
Avondgoud was in wonderen rooden gloed over hen heen-gedampt, had hun koppen verbronsd, de velden van stervend loof, pastèltintig fijn beglansd, en de groene boomdrommen en hagen, laag langs de aarde doorgloeid in laat goud-vurige pracht; verstillend 't land, de groei-zware akkers, vèr-zaligend 't zachte geruisch dat nauw hoorbaar, als lichtste fluister uit 't loof aanzwoelen kwam.
En laat, na zonnedamp en rood-brons lichtgevloei, bleven ze nog stapelen en steken, laden en afrijen, tot de aarde, zwart-donker onder hun klompen wegduizelde in 't nachtduister. Van alle kanten bonkten karren van sla-stekers aan, trokken de kerels in de avondkoeling naar de Haven, waar sjacher-rumoer hurriede, en davering raasde van wegtrekkende en aan-ratelende vrachtwagens. Uitgeput en gebroken van hitte-mar-teling en vermoeienis, duwden de werklijven achter hun karren aan, sleepsleur van loodzware vrachten, duwend met armen, buik en beenen ; wat kerels, bij eiken kar vóórop, met hangtouw striemend gespannen over hun doorgroefde ruggen. Zoo, in rijen achter elkaar, ratelden hun vrachtkarren heen en terug door de zoel-koele lucht, door den heerlijk-neerdauwenden zomernacht, met overal 't azuurfluweel van de hemeldonkering tusschen erfjes, tuintjes en gevelbrokken ; ging hun laat-ratelend kargeploeter door de stille, deftige straatjes, waar burgers en notabelen in hun opgepronkte tuintjes thee dronken, lachten en babbelden; groote kinderen nog joolden en sprongen. En nu en dan, tusschen donker belantaarnd dennetjesgroen van villatje, vlamde een rood-bekapt cierlampje op, vèr uit tuinduister perspektief, tooneelvreemd, in rood-diepen gloed, als