27
peld. Dat fijne vrouwengezicht, hoe gloeide er 'n fantastisch droomleven op ! Wat 'n hevige vervoering droeg ie op haar over ! Ze kon er nu van schreien dat hij er zoo sjovel uitzag in z'n glimmerig zwart pak ; ze voelde hoe hij zich geneerde en zich telkens wou verbergen.
Wat mooi ook was Louise, zoo bescheiden, en in de zwijging van haar ziel toch zoo luid meesprekend met haar oogen, haar gezicht, haar glimlachen en lipjes-bebijten.
— Nu-nu-nu.... goed-best-goed.... drink je thee uit.... hier.... steek op ! steek op !.. .. maar je bent nog niet van me af! viel Soonbeek weer in, — hoe vindt je die poppen.... die daar.... en die.... die-die ! !
— Die non, in aanbidding voor 't Heilige Hart ?
— Wat-wat-wat ? heilige hart ??.... heet dat zoo ?.... heilige hart ?.. ..
Maurice wou niets meer zeggen, 't Leek zoo overmoedig, aanstellerig en zoo wreed. Hij had de ontstelling van Flora wel gemerkt, en haar droefheid nagevoeld. Maar Soonbeek kneep hem als met scharen van 'n giftige kreeft vast.
— Nou-nou-nou ! Hoe vindt je 't ? Hoe ? zeg.. spreek !.. zeg !.. .. zeg-zeg-zeg ! !
— Heel mooi! werkelijk heel mooi!
In Flora schokte even blijdschap op. Die gothieke beeldjes had zij toch ook gekocht.... bij 'n antikair, omdat ze die wondermooi vond, al dat geplooi en die nonnenstatie.
— En dit ? en dat ?.... en dit ? joeg Soonbeek voort, de heele kamer door, overal Maurice vóór slepend.
Louise was blijven zitten, zei zacht wat tegen z'n geroep-om-mee-te-kijken in. Ze voelde meelij met de ontdane mooie Flora, die onrustiger haar eene vingertje in 't rijke blonde kapsel, bleef stooten. Als 'n vernielend vonnis gilde Soonbeek telkens Fleury's oordeel over de zaal naar haar toe, of hij kwam napraterig ermee aansjokken uit 'n verren hoek.
— Floor hoor je dat ? hoor je dat ?.... die poppen, die malle poppen vindt ie mooie roomsche kunst, zegt ie, echte gothieke beeldjes.... prachtig, zegt ie!.... Maar al die stu