212
'n woest-getergd dier, stootten driftstuipen in 'm op, waaronder ie zich-zelf en alles om zich heen, wel had kunnen vermorzelen, als ie er de kracht maar toe had gevoeld. Op zijn kantoor, heel boven, bij z'n veiling-rijkdommen, stootte ie woede-huilen uit, om maar wat op te luchten, wat van z'n brandend venijn en pijnigingssmart kwijt te raken.
Dan kwam 'm de gedachte verschrikken, dat ie krankzinnig zou worden, als ie zóó doorging. Ze zouen 'm opsluiten en dan hadden Flora en Maurice vrij baan. — Neen, dan liever nog dood, morsdood ! Hij moest bedaren.. .., bedaren, vóór ie stierf, om koel z'n wrok te plaatsen en Flora's geluk te vernielen, als hij er niet meer zou zijn. Dat bleef zijn troost : bij zijn dood zij voor altijd ongelukkig !
Gewennen aan de doodsgedachte, die vooral 's nachts hem in z'n kwel-eenzaamheid overhuiverde, kon ie niet, maar toch al zich dwingen tot kalmer inzicht. Vroeger, veel vroeger, had hij ook wel bang en met wilde vrees over het doodsge-heim nagedacht, maar dan was toch telkens zijn onrust weggezonken in de triestige, stille onderwerping van Flora's leven. Nu genoot ze, leefde ze, leefde ze óp, kleedde zij zich heel mooi, werd ze bijna zoo fier en hooghartig als Louise tegenover hem. Ze beefde niet meer voor z'n woede-uitvallen. Ze viel niet meer flauw en sufte niet meer in haar schemerzaal. Ze genoot, genoot ruim ; dat zag ie aan alles. En hij chagrijnde, voelde zich door jaloezie en onrust, z'n veilingpassie en koopziekte weggevreten. Juist haar genot maakte 'm dol! Dat kón ie niet hebben. Wat was hij nog voor haar ? Toch niets meer ! Maurice behandelde hem dikwijls met zachtheid, was vriendschappelijk en zij nooit meer. Daarom moest hij vooral met hém goed blijven, want zijn trots zou niet toestaan, dat zij hém bedroog. Maar de laatste maanden was ook dat geloof in 'm weggewankeld, warrelde angst z'n gedachten zoo dooréén, dat hij zijn eigen levensgevoel, zijn eigen uitingen en daden ook precies zoo bestaanbaar achtte in de natuur van Maurice. Hoeveel keer had ie niet Maurice met 'n feilen spotwrok gezegd, dat ie niets gaf om fatsoen, braafheid, eerlijkheid; dat