17
van ironie. Hij beschimpte en krenkte zichzelf met z'n spot, in wat hem 't innigste en liefste was.
Hij, de klank- en kleurdroomer, die uit 'n prachtigen levens-hoek vol duister kleur-gebeef, in z'n peins-nachten, zoo stil en ontroerd-innig met Shelley en Heine gesproken had in hun werk, hij zat hier, in kregelige woede en zelfspot, z'n eigen liefde te verminken, alleen maar om toe te geven aan 'n sarrenden demoniseerlust, uit koelen wrevel op 't weeldemilieu van den dorren Soonbeek, en vooral ook, om eens goed te zien hoe dun 't laagje salon-vernis wel zou zijn, over Flora's bewondering en dweperij heen gestreken ! 't Viel mee, heel erg mee ! Ze liet zich niet overrompelen door z'n cynisme en paradoxaal gesnater. En hij juichte er om in zich zelf, want in haar verdediging verdedigde ze zijn waar sentiment! Ook voelde hij in haar woorden 'n smachtende diepte, 'n verlangen trillen. Hij begon nu te voelen dat hier 'n ingekerkerde ziel sprak, die losbrak. In haar lokkende minneoogen brandde 'n grijs vuur. Ze kon dwepen, vurig, hevig. Dat wist ie nu zeker. Maar hoe, in hemelsnaam, kon zóó'n vrouw leven naast zóó'n man ! Toch moest ie nu ophouên, z'n cynisme wenden, en haar geen pijn meer doen met z'n spot. Louise had hem ook al 'n paar keer heel verwijtend aangekeken. Inééns schokte 't door 'm heen : die vrouw lijdt, lijdt vreeselijk, onduldbaar, zie je dat niet ? Die vrouw wordt gemarteld door den waanzinnig-feilen schrokkerd Soonbeek. Let op en kijk uit, en wees zacht tegen haar !
Wat kon ze nog kinderlijke gebaartjes maken met haar mollige, toch fijne meisjeshanden, onder 't geestdriftige spreken door ! Nu ook zag ie pas haar witfluweelen huid, wonderblank. En wat lief stootte ze telkens fijntjes 'n gracieusen vinger in haar kapsel, met 'n paar vliegend-snelle geste-tjes voelend of alles daar wel in orde was. Haar neurveuse hartstocht gloeide nog op 'm af. En toch voelde ie, met z'n verminking van eigen gedachten iets goeds uitgewerkt te hebben. Want er trilde in haar spreektoon soms 'n zóó slepende sentimentaliteit, en ze kon* in zóó ziekelijke versmelting van oogen- en mond-II 2