59
zou haar angst wijken, en ook haar nerveuze spanning. Dan wist ze toch waar zij zich aan te houden had.
Neen, neen, ze moest 't zich nog uitdrukkelijk voorhouden, ze was absoluut niet jaloersch en toch voelde ze te zullen sterven zonder z'n liefde ! Maar ook wou ze dat hij éérlijk tegenover haar bleef. Hij was haar heele leven, haar alles, haar eenige houvast in haar schrikkelijk zwakte- en ziekte-gevoel. Doch zich laten versmaden, veronachtzamen, acht eruit dringen door een hartstochtelijke, maar weeke, overgevoelige vrouw, die goed kon vleien en dwepen, — neen, dat zou ze niet dulden ! Dan liever nóóit hem meer zien.... Wél hem altijd blijven liefhebben, maar dan in stilte, in eenzaamheid, ver van hem weg, zonder aanraking, zonder ontmoeting en in valschen angst voortgezette begoocheling.
De fiere trots van haar natuur verzette zich tegen de geringste verlaging van zijn hef de voor haar.... en toch kon ze hem niets vragen, als hij niet 't eerst sprak.
— Mag ik effe binne komme, mefrou ?.. .. Wat ?.. .. waterlanders ?
't Was Ko Hoenders die eerst op de voorkamerdeur geklopt had, en toen bemerkend, dat daar ,,geen asem" kwam, naar 't achtervertrek was geloopen.
Louise schrok, droogde haar tranen gauw af met haar zakdoek.
— Sjeneer je niet, Mefrou.... we binne allemaal maar minse van de oere-oetang !.. .. Ik kom U segge dat Aal over een half uur.... as God t'er gesondheid laat.... tot Uwes serfice is.... U siet, ik spreek fransch as suurkool.... Maar Mefrou .... wat scheelt U ?.. .. U siet t'r soo bleek as 'n waskaars die d'r drie nachten niet geslape hebt ?.. .. Wil Ko U reis 'n snuifïe van s'n lefeselikster geve ?.. .. Allo, Mignon koerage !.... Is dat 'n gesicht ?
Hij zweeg even, lachte weer met stuiperige schokjes tusschen z'n woorden, oolijk z'n pokdaligen Munchhausen-neus bewrij-vend, soms zacht-trekkend aan z'n wijd-trechterende ooren. 'n Moment was ie getroffen door 't bleeke smart-gezicht van