INLEIDING TOT EEN STUDIE OVER JEAN JACQUES ROUSSEAU'S CONFESSIONS.
I.
ijn allereerst werkplan is zeer eenvoudig geweest. Ik wilde door ontroering, fel en toomloos, opgestuwd, alléén over de Confessions schrijven; dat boek van teedere aandoeningen, en diepe natuur-poëzie; dat boek ook van geestelijke smart en menschenschuwe levens-verrukking. — Ik wou niets anders zeggen, dan mijn bange en juichende gevoelens en gedachten over deze, zichzelf in ziekelijke verfijning opereerende ziel, over het ontzaglijke leed van een vereenzaamden, een naar liefdegeluk hongerenden dichter, die in de stilste en stroefste afzondering van zijn leven zijn schoonste bladzijden schiep, — en die, ondanks zijne schuwe kluizenaars-hart, toch als geen ander groot werker van zijn eeuw is opgejaagd door de stormen van zwoelen haat, vijandschap, bigotten geloofswaanzin; die, aan allen kant een orkaan van ziedende woede over zijn zwakke leven uitgehoosd droeg, zoo hevig dat hij duizelde en
53