ADRIAAN VAN OORDT. — WARHOLD.
I.
en eigenaardigheid wellicht van den speurenden geest is het, altijd nog eens te willen lezen, ook wat anderen zeggen van een kunstwerk dat men in de stilte van zijn mijmerend binnenste, voor eigen ziel reeds lang gekeurd heeft. Wel dwaasheid I Want moet men van anderen zijn merg en diepste voelen hebben, dan is het beter critisch niet te leven en ijdelhoofdigheid van bont gepraat, slechts te enten op den gladgeschoren glim-schedel van den dartelenden nar. Men hebbe genoeg aan eigen gloed van gedachtenbrand; men zegge frank uit de beroeringen, in afschuw als in liefde, voor het gelezene, geziene, gehoorde, hoe dwars ook wig-gend door geestdriftig getrappel van opgewonden krijters heen, hoe oproerig van tonge ook als tartende taal, afbrekers of ophemelaars in 't gelaat gespat. Maar soms wekt het lezen van anderer uiting een vroolijke genotsvlam, een sarcastisch brandje, waaromheen de guitigste jool van de dartele spotgeesten uitschatert en juicht. Want lees maar al wat daar
41