rijpe vicarusje in het orgelspel zijn meester, wien hij in genialiteit zoo ontzachlijk ver overtreffen zou; de jonge man die daar in Weenen, onder pronkerigen adel en hoflucht, zich misschien toen juist herinnerde, — terwijl de symphonische harmonieën al in hem stormend zongen, — de opgeluisterde galadagen van de keurvorstelijke kapel te Bonn, waar hij in scharlaken apen-pakje, vercierd met goudgalon-poespas, pronkerig moest ópmarcheeren als een gehuurde muzikant. En hoe hevig zal de vrijheids-aanbidder in hart en nieren, deze scheppings-vermetele, verafschuwd hebben een zoo opzichtig keurmerk, vernederings-tenue van ondergeschikte dienstbaarheid. Beethoven in een apen-pakje!... Het leven is wel vol ironische rampen en koddige dooreen-smakkingen van gebeurbaarheden. Want de grandioze werker van later mag toenmaals voor het Bonn-publiek een nietig kapel-muzikantje geweest zijn,
92