V.
BRANDT VAN DOORNE. — I. UIT DE GIS. II. TRAGI-KOMEDIE.
I.
Allure, geachte lezers en aanminnige confraters, is het halve, — wè.t zeg ik? — drie kwart van ons leven. Zingt hard, schreeuwt luid, en de argelooze goedige menschheid zegt: ge zijt een phenomenaal heldentenor. Het komt er niet op aan, wat ge zingt, al is het van een apie-op-een-stokkie, als ge maar ״alluriseert" en groot doet, en ge blijft een heldentenor. Zing zuiver, maar zacht, geen jubellied dat als kristalinstorting door de stille ruimte klinkt, doch een pastoretta of bescheiden liedeke, en de schoonheid van uw stem gaat verloren als een onhoorbaar gerucht tusschen de zwatelende alles-óverldankende geluiden der nuchtere dag-dingen.
Toch zal de Tijd, niet den luidruchtigsten, maar vóór alles den zuiversten zanger uitzoeken in zijn opsporing naar het echte schoone! Want niet hij die het hardst, maar hij die het zuiverst zingt zal op den duur gehoor vinden en blijven bekoren.
Brandt van Doorne is niet populair. Als schrijver mist hij ook alle bekoringseigenschappen. Hij zal nooit „gevierd", „geliefd", een door duffe modesmaakjes en eleganterige liefdoenerijtjes versnoezigd auteurtje worden. Hij heeft geen parfum op zijn zakdoekje en geen dandylijken aristocratischen snit in zijn kleeren. Hij mist mooidoenerige lieftalligheid en taar-