sombere levens.
zielige brij er achter kleeft. Die ontleedt, grijpt vast en zegt: ziehier maat, al die zoetelijk-gekoesterde woordjes, zoetelijk gekoesterd door een zachte stem, beteeke-nen niets; nabootsing van echte. Weg met dien rommel. Schrijf gewoon als je het beeldend vermogen mist, het temperament en de groote aanstuwende en alles in een branding zettende bewogenheid. Een kenner zegt: heel aardig gekird, hoe zoetelijk verfloten, hoe liefjes, maar hoe draayen dat gekir-van-klanken en beeldspraakjes in elkaar! Voor den dag er mee! En dan knijp je den neus wel eens dicht. Want negatief plagiaat kan zoo raar geuren. Dan zie je het gebroddel en geknoey achter het vernisje van woord-mooiigheid, tast je in een ongare pap van na-aperij en onechtheid. Dat alles stuiptrekt en kronkelt en vunst er ook in zijn werk. Ik zou u zinnen, heele brokken kunnen aanhalen en ontleden die niets dan lach-plezier geven. Maar waarvoor? Hij is een beginner; dat zegt alles. Van woordkunst, buiten psychologie moet hij zooveel mogelijk afblijven. Zijn styleerings-vermo-gen zoodra hij moet teekenen of beschrijven lijkt nog zeer gering. Dat zal hij wel op den duur goed inzien.
Een pas beginnend auteur is altijd een beetje branie. Die denkt bij het verschijnen van zijn eerste boek dat alle aandacht op hem geconcentreerd wordt. De boekwinkel-ruiten zijn er natuurlijk alleen om zijn boek te etaleeren. Als menschen samen praten hebben ze het natuurlijk over hem; de kranten, zenuwachtig gekocht — en toch net gedaan alsof hij ze nooit inziet, — staan natuurlijk vol van hem! Ay! De boekwinkelruit etaleert hem wég, in een paar dagen, achter een dikker boek! De kranten zwijgen; de menschen gaan gewoontjes hun gang. De vrienden laten niets van zich hooren. Teleurstelling op teleurstelling. Tot ze zich bewust worden en inzien dat ze nog heel weinig beteekenen. Dan komt het goede werk. Ik hoop voor Booleman, dat hij de winkelkast niet meer begluurt, want zijn
158