I.
INLEIDENDE BESCHOUWING.
Sainte Beuve, de fijn-geestige, vernuft-scherpende en ontzaglijk-geleerde Fransche criticus van het tweede Keizerrijk, met wien onze schamper-ironische Busken Huet zulke dwepende bewonderings-relaties onderhield, was wel de éérste groote dagblad-essayist, tegelijk een meester in de literatuurcritiek, welke hij uit de dartel-lichtzinnige handen van Parijsche boulevardflirt-chroniqueurs en laf-liefhebberende feuilletonnistische oordeelskeuvelaars ómschiep tot een breede, streng-gestyleerde, velen zeer onwelgevallige oordeels-wétenschap. Wij, eerbiedigende nakomers, moeten dezen stijlrijken man om de verblindende klaarheid van zijn kennis en de aarzelooze diepte van zijn inzicht steeds dankbaar blijven gedenken. Spelenderwijs hanteerde hij de zware, toch fel-blinkende en vlijm-gesle-pen slagwapenen der ontledende karaktercritiek, gesmeed in de school van Lessing's doordringend en fier-onafhankelijk genie, al keek Sainte Beuve ook soms óver het hoofd van den zwaarwichtigen en diep-zinnigen Duitscher heen, — die zijn zinrijke ideeën niet behoefde te zoeken op den bedroesemden bodem van een bierglas — zoodra het neerkwam op de erkenning van hèt schilderend-beschrijvende genre in de woordkunst der oude en nieuwe tijdperken. Wij moeten Sainte Beuve steeds hoogelijk eerbiedigen, omdat hij de diep-indringende historische, psychologische en ontledende literatuurcritiek, ónafhankelijk van hate-lijk-jachtige en vluchtige actualiteit, — van het innigste levensgevoel afgewend immers, — in een dag