HENKIK IBSEN.
20 MAART 1828 23 MEI 1906
Men hoort nu overal zijn naam door de wereld klinken. Hier, een droef-smartelijk geluid als duivengekoer, daar, luidruchtige uitstorting van leed als van weenende Joden voor Jeruzalemschen klaagmuur. Er is poespas en veel ernst, maar niet uit elke keel klinkt de doodenmarsch zuiver. In uren van rouw kan het nooit een diep-geestelijk genot zijn over den som-bren menschenminachter Ibsen te schrijven, noch herinneringen aan zijn karakter-kracht te vermelden of te beparafraseeren met bewonderende zegseltjes.
Verwacht van mij dus geen biografische opsommingen van lotgevallen, noch analytische aanduiding van den bizonderen inhoud zijner werken. In de volgende bladzijden wil ik slechts geven iets van mijn gevoel voor zijn werk-in-'t-algemeen, er aan verbonden min of meer een karakteristiek van zijn kunstenaars-persoonlijkheid. Nu mag men zich wellicht er om verbazen dat ik niét mee-zing in het groote wereldkoor der lofzangers; mijn artistieke en filosofische bezwaren tegen dezen gestorven en karakter-krachtigen dramaturg zullen er
52