groote en scheppende ziel gaat hij in, geheel nieuw, op iedere compositie die hij mooi vindt, en ieder detail ervan doordringt hij met zijn alles־in beweging brengende emotie. In het orchest vervult hij nu reeds een dubbele rol. Hij speelt niet alleen zijn cello-partij, maar in gedachten die van al de instrumenten om zich heen. Hij ziet het licht der trompetten, het flikkeren der hoorns; hij hoort het zingen en zoemen der violen, het dreigend-machtig juichen der trombones en zware tuba's. — De orchestrale harmonie •van het geheele werk doorleeft hij; en geen gebroken glansen, geen duister gegrom van bassen en fagotten, geen slag van trom of pauk, geen stijging of fluistering van welk instrument ook ontgaat hem. Hij kan zich niet tot zijn eigen cello-partij beperken. Hij hoort koper, strijk, hout, in él hun klank-combinaties. Hij voelt als scheppend werker ieder detail mee, in organiek verband met zijn eigen spel, en met z'n opperst gespannen ziel wil hij den jubel en de smart van zoo'n kunstwerk meeleven alsof hij 't zelf gecomponeerd had. Gij moet hem b.v. hooren over de vertolking van Le Chasseur maudit, het visioenaire gewrocht van Caesar Franck. Dat is geen cellist meer. Men voelt dadelijk, zooals het leeft in den dirigent die hem aan te zetten heeft zoo leeft het stellig in Hekking. En hoort hij dat 't niet gevoeld wordt zooals hij, met zijn scheppende intuitie meent dat het gevoeld moet worden, dan breekt hem het klamme zweet uit, schiet er een angstige nervositeit door zijn lichaam, tot eindelek het moment komt waarop hij als c e 11 i s t weer mag meespreken.
2
49