rende ״smijdigheid van penseelstreek geeft, zoodat men iéts althans mee kan voelen van de voluptieuse rilling waarmee hij zijn coloristische gulzigheid bevredigt,— maar het geheel is toch van een pijnigende machteloosheid en folterende gebrekkigheid. IkTmoest hem zeggen dat er niets gemakkelijker is, dan dat onbe-heerscht impressionisme, die truckige makelij van landschapjes, luchtjes, boomgroepen, huizen-klompen en zon-studies. En ik zei hem: ״Gerard, waarom zou je stamelen in een branche van kunst, als je reeds in een andere kunst, bijna alles kunt zeggen wat je wilt. Ik weet 't, bij jou is er geen ij delheid om voor schildertje-te-spelen, naast je muziek, maar een drang, een hevige, pulseerende drang. Toch heb ik je coloristische gaven, je breed en zwaar schilderstemperament, en je kleur-gevoelige ziel in je cello-spel, je muzikale uitbeelding, oneindig veel sterker gevoeld dan in de gedrochtelijke probeersels van je schilderkunst. Geloof me vent, de schrijfkunst, de schilderkunst, de muziekkunst, de beeldhouwkunst, eischt den ganschen kunstenaar, de hééle ziel! Ik zie hoe vreeselijk je je inspant met die doekjes en dat kleur-wellustige gesmeer. Ten slotte ontstaat er een vermindering van psychische kracht, die je toch zoo ongeschonden noodig hebt, voor je muzikaal genie. Ik wil niet ontkennen dat je wellicht als schilder een bizonder man zou zijn geworden, jij met je geweldig temperament, je psychische uitbruisingen en je schoonheids-verrukkingen, maar dat zeer bizondere ben je al in je muziek-plastiek. Je zoudt de intensiteit van je kunstenaars-persoonlijkheid er dus nooit dieper mee
40