beluisterd. De innerlijke scheppings-schoonheid, het dichtfiguur zelve ontgaat ze vaak erbarmelijk. Ellendige creaturen onder elkaar, die de ontroering wegspelen in technische vergroving of verfijning van cultuur-middelen. Zoo gaan ze dikwijls eikaars schoonste innerlijke eigenschappen voorbij, en voelen slechts hartkloppingen als de een iets méér doet dan de aêr. Deze allen onder elkaar vormen een zang- en speel-parnasus, maar zanggodinnen en godjes met kinkhoest zijn geen aangenaam gezelschap. Spotachtige verminking van eikaars wezen is daarom wel verlangd; alleen, weet wel, de kinkhoest stijgt er mee. Technische ontleding is zeer gewenscht, noodzakelijk, maar slechts dan van waarde als ieder onzer éérst de ontroering van schepping en spel geheel vry op zich heeft laten inwerken.
Zooals Royaards stond in zijn ontzaglijk opgevoerde symbolische houding tegenover den Dood, dien hij, gansch en al weer, schoon als mensch achter en bij hem staand, verontstofüelykte, alsof het werkelijk een stem-van-den Dood was, zonder lichaam, zonder vorm, alleen in de ruimte öm hem, angstig, visioenair zichtbaar overal, als een dreiging, een spokend noodlot, — zoo stond hij ook tegenover al d'andere figuur-symbolen. Uit den aard, het diepst-bewogen tegenover den Dood, wijl deze dreig-gestalte alle donkre en troebele gedachten beroerde, in zich opzoog, en geen vonkje doorliet van het goddelijke licht. Naar voren geroepen door God, als een schrik-verschijning,
15