de zonde en de perversie. Het deel der menschheid dat gemerkteekend wordt als misdadig, is niet organisch af te scheuren van het deel dat als fatsoenlijk, braaf en zedelijk bekend staat. Er is een geheimzinnige wisselwerking aan te toonen tusschen ziekelijke, tragische en morbide afwijkingen van misdadigers en moreele gepantserdheid van niet-misdadigers, op dit aardbolletje.
Tot al deze overpeinzingen geraakt men des te eêr, als men de holen en de wijken der misdaad bezoekt. Als men het leven daar leert kennen en den brandenden grond waaruit al deze teisterende driften opborrelen, ondergraaft.
90