uitgebreid en dichtbevolkt, van alle kanten te be-studeeren. Om ongemerkt het leven der Jordaners te kunnen meeleven, vermomde ik mij en werd, als iemand met twaalf ambachten, overal ingeleid. Dit: ״overal ingeleid", is zulk een simpel zinnetje, doch als ge besefte hoeveel ongelooflijke moeilijkheden aan dit ״overal-binnen-ge-smokkeld-worden", dan als zwerver, dan als venter, verbonden zijn, zoudt ge het niet meer zoo eenvoudig vinden. Het is heusch nog iets oneindig veel meer dan alleen een groote-stads-werke-lijkheid aan alle kanten doorgronden. Het had voor mij zelfs iets afschuwwekkends, zoo in koelen bloede het volk in zijn allerintiemste levensverrichtingen te bespieden, en zoo van hun doen en laten nuchterlijk notitietjes te zitten maken. Ik verachtte dit bedrijf hevig en ook het Sherlock Holmes-achtige vermommingsspel kreeg een sensationeel tintje, dat in wezen met de diepste ontroeringen en verlangens om het groote volksleven in al zijn smarten, angsten en benauwenissen, in al zijn vreugden en leefdriftigheid te beelden, niets had uitstaan. Mijn rondzwalken in ellendige armoe-buurten behield voor mij persoonlijk een tragische schoonheid. Eén die dit besef het dichtst genaderd heeft was L. Bückmann, een der jonge vooraanstaande Calvinistische literatoren, die toen mijn arbeid van nabij in de Jordaan-buurt
6