geschiedenis behoort. Twaalf jaar geleden be-worstelden de Jordaansche vischkoopertjes met een kale vlet hun brood, op het stille of onstuimige nachtwater. Al om zes uur 's middags sprongen zij van de Willemstraat-brug de vlet in en roeiden het groote IJ op, soms met schuiten die onmiddellijk water vingen, en anderen weer met kleurig-opgekalefaterde jolletjes die nog wel tegen een golf stoot je konden. Het was de nacht-rooverij van het Zuiderzee-avontuur onder de Amsterdamsche lef-venters met ongekneusde pitten. Het was een stiekeme wurmen-happerij van een troep angstlooze avondgasten, die daags geen werk konden vinden en wild buiten de fuik zwommen. Wanneer er al te veel pruimvolk mee-roeide onder de donkerte van den zeenacht, werd de spoeling dun. Het bleef roeien, roeien op avontuur. Soms roeiden zij een uur een ״kwak" na, terwijl er nauwelijks een hand voor oogen op het stikdonkere vlet je te zien was. Van het fort Pampus sprongen allerlei lichtjes de donkerte in en rondom aan de zeekim, dobberden en wiegelden toplichten van bommen en pinken op de zwalkende schuimgolven.
Vaak zwierven ze uren, onder hevig onweer en regen; soms doolden zij al vier uur in zee rond, waren zij de kwakken tegemoet geroeid om den handel van de schippers los te ronselen, doch dan
67