onmiddellijke schoonheids-ontroering missen, in hun eigen maatschappelijke daden leeft deze schoonheid soms volóp. De Jordaners zijn vaak van een zeldzame offervaardigheid onder elkaar. Zij zijn menschen van hart en van een onbegrensd medelijden met verworpenen. Ge zoudt er van staan te kijken, als ge wist hoeveel bedelaars en hoeveel geldophalers er in de Jordaan nog rondzwerven. De ״rijkelui", zoo zeggen de Jordaners, nou ja, die zetten een gedrukt bordje achter het glas: aan de deur wordt niet gekocht; die kunnen aan de deur niets geven, doch wij kunnen aan de deur niets weigeren. Ik heb treffende staaltjes van offervaardigheid onder Jordaners beleefd. Hun offervaardigheid mag natuurlijk niet worden geidealiseerd. Want dikwijls schijnt deze opgeheven door smiechterij en afgunst, die het hoogere gevoel teisteren en verminken. Toch is onder de ruwe massa een kern van spontane christelijkheid, die onmiddellijk aan hun gul gemoed ontspringt. Zij praten niet over de innerlijke erbarming, doch zij beleven ze in hun daden. Historische, zelfs bijbelsche kennis van de Christusfiguur ontbreekt meestal volslagen. De duistere taal der allegorische vergelijkingen heeft weinig vat op de nuchtere drift van hun verstandelijk realisme. En toch, intuïtief dringen zij soms tot
48