Zij leven in eeuwige ontbering. Dat zoudt ge niet zeggen hé, waarde lezers? Want op Woensdag- en Zaterdagmiddag zitten in de groote volksbuurten, in Jordaan, Haarlemmerstraat, de volksbioscopen vol proletariërskinderen. Komt ge in deze volks-bioscoopjes, op de vrije schoolmiddagen, dan slaat u een walm tegemoet; een bende gierende, lachende of huilende en krijtende kinderen is daar een ganschen middag voor een dubbeltje of twaalf centen opgeborgen. Hun uitgehongerde magen houden op te kwellen.
Volkskinderen honger, lacht ge? Zij gulzigen de hompen brood in met een stuk bloedworst er op, of een brok beschimmelde kaas, en zij slikken gretig, dat zij bijna stikken. Volkskinderen honger? Malligheid! Hoe komen zij aan de centen voor de bioscoop? Omdat gij niet weet hoe dit alles in zijn werk gaat. Het volksvoedsel is even slecht als zijn woning. De wisselende verdiensten van den arbeider, de ontzaggelijke werkeloosheid, brengen niets dan wee en ellende, en de ontredderde huismoeders pijnigen zich de hersens af, met te bedenken: hoe rond te komen van een paar armzalige guldens per week. En toch naar de bioscoop? Zeker, ten koste van schoeisel, ten koste van alles wat een gewoon mensch nimmer ontberen kan. De moeder zwoegt dagelijks in het huishouden, staat voor waschtobbes als bergen;
32