samenleving en in hun kring kunnen standhouden. Ge wordt overstelpt van indrukken, want ge ziet alles gebeuren. Wij worden onwillekeurig meegesleept in den stroom der geschiedende dingen. Wij kunnen niet alléén blijven staren naar de lichtschoonheid over nokken, ruiten, kozijnen in zonflikkeringen of in gloedschijnselen. Wij kün-nen niet alleen boomenpracht over Singelgrachten heen, in al wijkender aspecten, blijven bewonderen; wij aanbidden deze stads-atmos-pheer, in geheel haar tonaliteit en haar wisselende heerlijkheid. Maar de menschen onder de hemelen, tusschen de boomen, op de grachten en de vaarten, in de nauwe straten, eischen onze aandacht evenzeer op. De menschen zeg ik, waarde lezers. Want ge hebt er geen begrip van, hoe ontroerd ge vaak kunt worden door de beschouwing van al deze zwoegers-gelaten. O, ongetwijfeld, er is veel boert, veel humor onder het volk, er is veel domme en schetterende, veel uitdagende en veel prikkelende scherts en luim onder het volk. Ge ziet jonge meiden op wier aangezicht niets dan levensvreugde glanst; ge ziet jonge kerels met stoeische oogen, voorbij-drentelen in hun forsche gestalte. Ge hoort veel lawaai en vertier. Het klatert soms van pret en guiterij. Doch daartus-schen, hoeveel donkers en benauwends, hoeveel kommervols en hoeveel schaduwende tragiek. Hij
28