lerhoogsten stand. Ik weet wat ik zeg. Vrome biechtvaders, menschelijke armen-bezoekers, psychologische doctoren en sociaal-voelende onderwijzers zullen het kunnen bevestigen. Mijn deernis en liefde voor het volk heeft met socialisme noch met politiek iets uit te staan. Ze is de algemeen menschelijke stuwing van al mijn arbeiden. Eerst als schoonheidsontroering mij geheel gevangen heeft, kan ik het gebeuren beelden. Nooit kan een groote kunst groeien uit een realisme dat zich in de nuchtere documenteering en in de midden-spheer van analyse en onderzoek, van rangschikking en waarneming beweegt, als al de feiten niet gedrenkt staan in den hoogsten glans der verbeelding en als de dramatische conceptie ze niet van binnen uit heeft gegrepen. En dat mijn streven hiernaar niet geheel onverwer-kelijkt is gebleven, blijkt wel uit de wijze waarop mijn arbeid beoordeeld wordt. Indertijd verscheen ״Het Technisch .Woningonderzoek en de systematische perceelbeschrijving van Amsterdam", eerste deel: ״De Jordaan", een uitgave van den ״Gemeentelijke Woningdienst". In ״Eigen Haard" schreef de mij persoonlijk geheel onbekende heer Visser een opstel over dit ״Gemeentelijke technische woningonderzoek", een artikel, dat getuigde van groote buurtkennis en kennis van het volksleven. Doch hij begon met te zeg
19