tot het publiek en tot den lommerd-eigenaar en zij verklaarde dat zij niet meer naar huis durfde, wat er ook gebeurde. Weer kreeg zij het norsche, koude antwoord:
— Dan blijf je maar hier staan tot het briefje terug gebracht is.
De angst van de vrouw was ellendig om aan te zien. Hier kon ook niemand haar bijspringen. Want de ״baas" gaf alleen af tegen vertoon van briefje. Het vrouwtje wond zich al erger en smartelijker op; zij liep heen en weer als een razende en wanhopende voor de deur en zoo naderde zij de Brouwersgracht. Daar, in wanhoop en angst voor haar kerel dien zij had bedrogen met zijn Zondagspakje, sprong zij te water om zich te verdrinken. Zij kon niet zwemmen en zonk. Toen werd ze dadelijk eruit gehaald door een troep jongens en half bezwijmd brachten ze haar naar het gasthuis.
Ik heb zelden van onvermurwbaarder gemeenheid en onmenschelijker gedrag tegen een arm schepsel vernomen.
Eerst later vermocht ik de laagheid van deze daad nog dieper te peilen. Want welke woeker-drift loerde hier achter! Die hondsche pandjesbaas zou best het pakje aan die arme vrouw hebben kunnen geven. Doch de edele man dacht zoo: een verloren of verloopen briefje is voor mij óók
115