Want niet alleen dat ik met een overvloedige hoeveelheid bewijzen aantoonde, dat ik jaren en jaren lang tusschen de Jordaners had geleefd, dat ik mij groote physieke en geestelijke opofferingen had getroost om het volk, — dat mij zoo lief was in zijn onbewuste heldhaftigheid, zijn geweldigen hartstocht, zijn ontzaggelijke levensstuwing; lief om zijn humor en tragiek; dat mij zoo diep sloeg door verarmings-vervuiling, door verbeestelijking en ontaarding, — in al zijn levens-uitingen te beelden; in mijn ״Jordaan's"-zelf liet ik blijken hoezeer ik naar alle kanten van zijn intiemst bestaan op de hoogte was. En het is dan ook geen kleinigheid. Ik begeerde een machtig brok stads-werke-lijkheid te beelden in een ״Amsterdamsch Epos", geheel van innerlijke levens-aanschouwing uit. Ik wilde geen gevalletjes geven, geen uiterlijke buurt-bespieding, geen uiterlijk waargenomen typen, doch ik wilde geven de synthese van een grootsch brok menschenleven, waarin alle soorten van karakters zich voor mijn zielkundige ontleding onthulden.
Justus van Maurik en anderen hadden vóór mij ongetwijfeld het volksleven bestudeerd, doch de groote tragiek van de groote stad en het groote volk met de groote driften en aandoeningen der ongecultiveerde menschen, hadden zij m.i. niet gegeven. Justus van Maurik zorgde voor een traan
8