ARMOEDE II «7
driften, hij kan ze eerst naderen en omstrengelen met een complex van eigenschappen, en nimmer met een enkele breinwerking: de observatie. Hij moet door de voorstelling, door de verbeelding een realiteit vormen, scheppen met onstoffelijke grondkrachten. Waarom zijn er zoo weinig groote figuren in onze literatuur geschapen? Vindt ge bij onze dichters een Hamlet, een Vautrin, een Bovary, een Julien Sorel? Bij niet één. Slechts heel schaars bij onze romanschrijvers. Waarom zoo weinig? Wijl de hoogste kunst maar zelden bereikt wordt, en voor de mensch-schepping van groote figuren een ontzaglijk beeldings-vermogen geeischt wordt. Waar die mensch-schepping er inderdaad is, daar kan niet meer worden gebazeld van naturalisme, realisme, romantiek, psychologie, verfijning, géén verfijning of wat ook. Bij Balzac is die mensch-schepping er vaak, bij Hugo nooit. Toch was Hugo meer woordkunstenaar en Balzac veel grooter ziener en dichter. En toch was Balzac geen realist-psycholoog, al hechtte hij ontzaglijk veel aan de dierlijke functies der menschen, omdat hij in wezen even diep het occulte in de menschelijke natuur besefte. In het leven is alles opgeborgen; het leven is zélf mengeling van alles. Gij ervaart het alweer in Shakespeare en Balzac en uit hun mènsch-scheppingen. Nooit openbaart 't zich in het op zich-zelf-verhevene of gedrochtelijke, doch alleen in de wijze waarop we 't geven,